Schuldgeld

Ongeveer een eeuw geleden werd de waarde van het geld nog uitgedrukt in goud. In de laatste helft van de 19e eeuw werd het bi-metale monetaire stelsel, welke zowel goud als zilver als standaard bevatte, vervangen door een goud- of gouden standaard. Dit betekende dat zilver als monetair waardemiddel niet of nauwelijks meer door (centrale) banken werd aangehouden. In plaats daarvan moest een gouden standaard worden geïnstitutionaliseerd. Deze goudstandaard werd op haar beurt weer langzaam maar zeker verruild voor een fractioneel geldstandaard.

Dit begon in Frankrijk en Duitsland omstreeks 1909, toen het duidelijk werd dat beide landen op oorlog afkoersten. De ambtenaren werden vanaf die datum niet meer in goud betaald, maar in papiergeld. Tijdens de eerste wereldoorlog gingen alle landen af van de volledige goudstandaard en werd het vervangen na deze oorlog door een fractionele goudstandaard. Dit hield in dat er geen gouden munten meer in omloop waren in het betalingsverkeer. Alle dagelijkse transacties werden met papier of zilveren munten afgehandeld. Alleen de grote internationale betalingsafwikkeling tussen landen onderling werd nog met goud gedaan. Dit vond plaats in de Bank voor Internationale Betalingen in Bazel, Zwitserland. Deze laatste werd opgericht speciaal om de herstelbetalingen van Duitsland aan Frankrijk en Engeland te regelen. Deze betalingen vonden plaats in goudfranken tot 1933. Omdat de goudstandaard de facto was afgeschaft, kreeg de internationale bancaire sector carte blanche om geld te drukken, zolang maar aan de minimum depositoverantwoording werd voldaan.

De monetaire expansie nam in de jaren 1920-1929 een grote vlucht, met name in de toen al grootste economie van de wereld: de Verenigde Staten. Vanwege de handelstekorten en vervolgens afname van de goudvoorraden ging Groot-Brittannië van de de facto goudstandaard af. Andere landen volgden in rap tempo, waardoor iedereen handelsbeperkingen oplegden, omdat geen valuta meer veilig bleek om in te handelen, want nagenoeg alle landen maakten zich schuldig aan concurrerende devaluaties om maar de exporten op gang te houden. Nederland was een van de laatste landen die overigens van de goudstandaard afging en wel in 1936.

Fiatgeld

De gevolgen van het drukken van papiergeld waren dat er geen natuurlijke limiet meer bestond voor overheden, in casu centrale banken om de geldhoeveelheid te beperken. Hierdoor ontstond een enorme geldhoeveelheidexpansie vanaf 1914, het begin van de eerste wereldoorlog, tot 1929. De uitkomst was dat veel prijzen stegen, die moeilijk konden worden gecompenseerd. Het gevolg daarvan was dat in de bedrijfskolom degenen die het eerste voordeel hadden van het pas gecreëerde geld de centrale banken waren, dus de overheid. Zij ontvingen direct het geld tegen de oude hogere waarde. De tweede op rij die hierbij voordeel ondervond was de bancaire sector, deze kon het geld weer opnieuw uitlenen na dit tegen een voordelige interbancaire rente te hebben verkregen van de centrale banken. De derde in deze kolom waren de producenten van grondstoffen en halffabrikaten, die de inmiddels gestegen prijzen als gevolg van de gecreëerde inflatie konden doorberekenen aan de fabrikanten, die op hun beurt de distributeurs en zelfstandigen belastten met de gestegen prijzen.

Als laatste in de bedrijfskolom of productie- en consumptieketen kwamen de gesalarieerden en loonwerkers, die helaas niets konden doorbelasten en als ze geluk hadden hun compensatie pas een jaar later vergoed kregen en dan niet met de werkelijke inflatie, maar met de gemanipuleerde indexen, waarmee overheden trachtten te werken. Bovendien, wanneer de fabrikanten of distributeurs niets konden doorberekenen, vanwege de enorme binnen- of buitenlandse concurrentie werd er gezocht naar kostenbesparingen binnen de bedrijven en zoals iedereen weet bestaat bijna elk bedrijf voor ca. 80% uit personeelskosten. Dit was dan ook het eerste wat gebeurde, een deel van het personeel werd ontslagen of afgevloeid. Zo ziet men het perverse effect van fiatgeld op de rest van de economie.

Rentemanipulatie

De volgende kwestie waar de overheid zich mee ging bemoeien was de rentestand. In een hoge inflatiesituatie gaan de rentes omhoog om het banken mogelijk te maken om kapitaal aan te blijven trekken. Daardoor werden langetermijnleningen zoals bedrijfs- en bankobligaties voor spaarders een grote verliespost, want wanneer de rente steeg, vanwege de inflatie de obligaties in waarde afnamen. Het was interessanter namelijk om op korte termijn te sparen om de renteverhogingen bij te benen. Om dit tij te kunnen keren gingen centrale banken over tot de rentemanipulatie, dus naargelang de inflatie steeg werd de rente onder ‘controle’ gehouden, want een hogere rente zou namelijk de investeringen kunnen schaden, zo ging het verhaal. Terwijl in werkelijkheid de rente een middel was om vast te stellen dat het aanbod van kapitaal stagneerde en de vraag onverminderd hoog bleef. De lagere rente werd ingeklonken in het financiële systeem, waardoor er een kunstmatige situatie ontstond. De producenten die hadden geleend voor de aankoop van kapitaalgoederen tegen het oude hogere tarief werden benadeeld ten opzichte van nieuwe lenende producenten die goedkoper zijn productiemiddelen kon inslaan en daardoor minder concurrerend konden zijn, Bovendien daalde de boekwaarde van de productiemiddelen onevenredig snel voor de eersten, waardoor de schuld relatief groter was dan als deze boekwaarde minder snel was gezakt. Er ontstond derhalve een perverse situatie die de centrale banken hadden veroorzaakt en hoe meer er met de rente werd gemanipuleerd hoe nadeliger dit uitpakte zowel voor de langetermijnspaarders als voor de producent.

Arbitrage

Onder de goudstandaard werd de rente bepaald door vraag en aanbod, maar sinds de de facto afschaffing daarvan nam de centrale bank de functie van renteregelaar over en werd het een politiek middel om de economie ‘bij te sturen’. Tijdens de goudstandaard was het normaal als de rente omhoog ging als gevolg van een gebrek aan kapitaal dat dan er meer goud vrijkwam van investeerders om hieraan te voldoen. Wanneer er een overdaad aan spaarkapitaal aanwezig was dan werd een deel van het goud weer teruggetrokken door de spaarders. Dit noemt men ook ‘arbitrage’ en voorzag in een equilibrium op de kapitaalmarkten. Het was tevens een graadmeter voor bedrijven en particulieren om vast te stellen wanneer en hoeveel men kon lenen voor een bepaalde termijn. Dankzij de manipulatie van de overheid is de arbitrage een farce geworden, want in plaats van bestaand kapitaal te gebruiken voor investeringen wordt er nu geld gedrukt om aan de kredietexpansie te voldoen, waardoor er zich een kunstmatige vraag voordoet naar goedkoop kapitaal, zodat het bijna onmogelijk is aan te geven voor hoe lang of hoeveel men moet of kan lenen. De spaarder als kapitaalverschaffer is in dit systeem bijna volkomen buiten spel gezet en is afhankelijk van de overheid voor het rentepercentage dat hij of zij mag ontvangen.

Deze spaarders bestonden voor een groot deel uit gesalarieerde werknemers die hun kapitaal spaarden in goud en zilver. Dit betrof hun vermogensopbouw voor het pensioen, waardoor zij een grote vinger in de pap hadden op het rentebeleid van de bancaire sector. Spaarkapitaal bestaat uit het zogenoemd ‘uitgesteld genot’, met andere woorden, men consumeert niet vandaag, maar stelt het uit tot een latere datum. Daarom werd het
gespaard tegen een bepaalde marktconforme rente, waardoor er een accumulatie van het kapitaal ontstond en zodoende men later van een redelijk pensioen kon genieten. Dit goed functionerende systeem werd dus om zeep geholpen door de centrale banken. De uitkomst hiervan waren de hyperinflatoire tijden die ontstonden in o.a. de Weimar-republiek, Nationalistisch China, Brazilië, Mexico en Argentinië.

Kredietbrieven

Kredietbrieven waren een normaal verschijnsel tijdens de werking van de goudstandaard. In feite werd het gerekend tot kortetermijnkrediet voor producenten, distributeurs en kleine zelfstandigen. De internationale handelshuizen hadden deze markt bijna geheel in handen en de bancaire sector had hiermee weinig van doen. De kredietbrieven werden afgegeven aan bedrijven om hun producten te verschepen en te verkopen. Dit handelskrediet werd automatisch bij aankomst en verkoop voldaan. Het kwam zelfs voor dat deze kredietbrieven werden verhandeld door bedrijven onderling en als een soort schuldbekentenis werden gehanteerd, ergo betaalmiddel. Hieraan kwam een einde toen de overheid aan het begin van de vorige eeuw het ‘wettelijk betaalmiddel’ invoerde, waardoor het officieel verboden was om te betalen met andere middelen dan met de papieren valuta die werden uitgegeven. De centrale bank zag hierop toe en gaf de bancaire sector het monopolie op het leveren van krediet. Hierdoor kwam de internationale krediethandel in handen van de banken. Er kwamen nu veel meer andere financiële middelen in omloop zoals staats- en bankobligaties die langzaam maar zeker de kredietbrieven uit de portefeuilles van de centrale banken verdrongen. Omdat ook de salarissen van de werknemers werden betaald via de kredietbriefsector was er geen andere manier meer mogelijk om dit marktconform te financieren. Men was volledig afhankelijk van de overheid met haar wettelijke betaalmiddelen. Mede hierdoor kreeg men al in 1910 te maken met iets ongekends: werkloosheid. Omdat de markt niet meer haar werk kon doen door middel van de vloeibare afhandeling via de kredietbriefhandel ten aanzien van de opbrengsten en kosten werden de gesalarieerden hiervan de dupe. Sindsdien is de werkloosheid gebleven en heeft zich verankerd in de economie als iets natuurlijks, terwijl het in werkelijkheid een aanklacht betekent tegen het systeem van fiatgeld en wettelijke betaalmiddelen.

Kredietvormen

In de krediethandel bestaan er twee soorten krediet, deze zijn:

– zelf-liquiderend krediet;
– niet zelf-liquiderend krediet

Zelf-liquiderend krediet betreft een korte- of langetermijnlening uitgegeven ten behoeve van een producent, distributeur of zelfstandige. Deze gebruikt het krediet om bijvoorbeeld kapitaalgoederen, grondstoffen of halffabrikaten te kopen. Hiermee voegt hij waarde toe aan de gekochte goederen die hij weer doorverkoopt aan consumenten of andere producenten. De opbrengsten zorgen voor de aflossing en rente van het krediet. De bedoeling is dat dit krediet zo snel mogelijk wordt ingelost, zodat het bedrijf winstgevender kan opereren in de markt en daardoor de concurrentie de baas kan blijven.

Niet zelf-liquiderend krediet is een korte- of langetermijnlening waarvan het de bedoeling is deze te gebruiken voor consumptieve doeleinden, dat wil zeggen men gebruikt het niet om ermee te kunnen produceren, maar voor de aankoop van consumptieartikelen, zoals huizen, auto’s, stereo’s. plezierjachten etc. In het gunstigste geval wordt het krediet geheel afgelost en in het meest ongunstige geval wordt het krediet nooit afgelost. Bijvoorbeeld een rekening courant of een aflossingsvrije hypotheek.

Het probleem van niet zelf-liquiderend krediet is de opbouw van schuld. Niet alleen van overheden, maar ook die van bedrijven en particulieren. Dankzij het ongelimiteerd drukken van geld stijgen de prijzen in de markt, waaronder natuurlijk die van aandelen en onroerend goed. Vanwege de gestegen prijzen ervaren veel schuldenaren dit als een welkome ontwikkeling, waardoor men gaat speculeren met nog meer geleend geld op deze marktsectoren. Bedrijven worden niet meer opgebouwd, maar overgenomen, grotere villa’s worden gekocht, aandelen worden uitgegeven en aangeschaft etc. De bancaire sector helpt hier graag aan mee, vanwege de ontvangen rente en de commissies die hieraan verdiend worden, allemaal gefaciliteerd door de centrale banken.

Ludwig von Mises beschreef in zijn standaardwerk Human Action (Nationalökonomie) dat dit allemaal eindigt in een depressie, want het krediet wat is uitgegeven moet weer worden afbetaald, hoewel dat onmogelijk zal blijken in een neergaande markt, waar consumenten en bedrijven de middelen niet meer verkrijgen om hun leningen mee af te kunnen lossen. Massale faillissementen zijn in zo’n situatie aan de orde van de dag, waardoor banken en leners hun leengedrag stopzetten. Dientengevolge wordt de rest van de economie aangetast, omdat enerzijds bedrijven ook niet meer aan productief kapitaal, ergo zelf-liquiderend krediet kunnen komen en anderzijds consumenten hun koopgedrag bijstellen. Hierdoor stagneert de productie en zijn bedrijven genoodzaakt hun werknemers geheel of gedeeltelijk te ontslaan. Tijdens de crisis in de jaren 30 is er geprobeerd om de geldhoeveelheid op te krikken om zodoende de consumenten de gelegenheid te geven om te lenen, maar dit bleek tevergeefs, omdat de bancaire sector en de consumenten niet meer bereid waren om in zulke hachelijke tijden langetermijnverplichtingen aan te gaan. Derhalve is een dergelijke monitisering van de economie tot mislukken gedoemd. Sterker nog het kan de crisis alleen nog maar verergeren, want het extra gecreëerde geld vindt via de overheidsbestedingen haar weg in de economie, waardoor de monetaire inflatie toeneemt, terwijl de kredietexpansie afneemt. Met andere woorden men heeft een monetaire inflatie, terwijl er een deflatie van krediet plaatsvindt.

Vandaar dat Ludwig von Mises vertelt dat goede economen productie benadrukken en slechte economen de consumptie proberen te stimuleren. Het eerste heeft te maken met zelf-liquiderend krediet en het tweede met niet zelf-liquiderend krediet.

Marginaal gebruik

Marginaal gebruik is een term van de Oostenrijkse School voor Economie en stelt het volgende vast. Er wordt een aantal zaken geproduceerd, waarvan een bepaald percentage de winst vertegenwoordigt. Deze winst wordt weer gebruikt door bedrijven om hun bedrijven uit te breiden, meer kapitaalgoederen aan te schaffen of extra personeel aan te nemen. Ook kan deze winst worden gebruikt om te worden uitgekeerd aan eventuele aandeelhouders of voor versnelde aflossing van het zelf-liquiderend krediet. Wanneer een bedrijf minder winst maakt dan is dat doorgaans geen probleem, want het kan zijn productie bijstellen, zijn markten verleggen, producten verbeteren of de inzet van het personeel aanpassen. De verminderde winst kan als oorzaak een verminderde productie hebben, omdat de vraag naar producten in een dynamische economie frequent schommelt en dit niet zozeer een probleem hoeft te zijn. John Maynard Keynes meende echter dat een verminderde productie wel degelijk een gevaar vormde en beschreef in zijn boek The General Theory of Employment, Interest and Money dat de overheid hier diende in te grijpen via het rentewapen om de gemiddelde vraag naar producten weer op te krikken door middel van de verlaging van de rente, waardoor de bereidheid om te lenen voor zowel productie als consumptie weer toenam. Hierboven is al geschetst hoe onzinnig dit is geweest en hoe slecht dit heeft uitgepakt voor de economie en waardoor de grote crisis bleef voortduren in de jaren 30.

We hebben gezien hoe sommige economische systemen zelfregulerend zijn en andere niet. Een vrije markt is een voorbeeld van een zelfregulerend systeem en daarentegen een interventionistisch monetair beleid tot enorme verstoringen op de werking van de markt kan

leiden. In dit tweede deel geef ik aan waarom dit zo is en wat de gevolgen kunnen zijn.

Verdwenen valuta
Zo ook met valuta welke niet gebaseerd zijn op enigerlei onderliggende waarde. Alle valuta in de wereld zijn gebaseerd op het vertrouwen in de overheid en centrale bank die deze uitgeven. Wanneer dit vertrouwen wegvalt, dan valt ook de valuta weg. In het verleden hebben we gezien dat veel valuta eenvoudigweg niet meer bestaan, omdat deze werd uitgegeven door overheden die niet af konden blijven van de drukpersen. De Duitse Rijksmark, de Franse Assignat, de Amerikaanse Continental, het Israëlische pond, de Argentijnse Argentino enz. Allemaal hadden ze één ding gemeen en dat is dat ze werden weggevaagd dankzij de inflatie.

Inflatie

Iets waar Ludwig von Mises zich al zorgen over maakte in zijn leven was dat het woord inflatie door Keynesiaanse economen werd misbruikt om aan te geven dat dit eenvoudigweg ‘prijsstijgingen’ waren en wel met betrekking tot consumentenprijzen. Door deze semantische verwarring zijn enorm veel economen op het verkeerde been gezet. Zij verwarren dagelijks oorzaak en gevolg. De prijsstijgingen zijn namelijk het gevolg van de inflatie en niet andersom. Inflatie betekent namelijk simpel de stijging van de geldhoeveelheid.
Er bestaan diverse methoden om deze inflatie te meten, maar de CPI-index, of HCPI-index is er niet een van. Veel centrale banken geven cijfers uit met betrekking tot de geldhoeveelheidexpansie. Deze cijfers worden uitgedrukt als MZM, M0, M1, M2 en M3. In de meeste gevallen worden er drie hiervan gebruikt en dit zijn M1, M2 en M3. M0 is de contante geldhoeveelheid, M1 is de monetaire geldhoeveelheid, dat betekent contant geld uitgegeven plus de deposito’s in banken. M2 is het contante geld, deposito’s, geldmarktcertificaten en spaarrekeningen. M3 behelst M2 plus alle krediet die is uitgeleend via de bancaire sector en andere financiële instellingen.

Deflatie

Deflatie in feitelijk het omgekeerde van inflatie. Wanneer er zich in plaats van een geldhoeveelheidexpansie een geldhoeveelheidinkrimping voordoet, dan spreekt men in klassiek-economische kringen van deflatie. Derhalve slaan hier weer de Keynesiaanse economen de plank mis, want zij vinden juist dat een prijsdaling, ergo de daling van de CPI-index, deflatie is. Hier spelen weer de semantische verwarring een rol. Prijsdalingen hoeven per saldo niet slecht te zijn. We kennen allemaal het feit dat computers in de laatste 25 jaar enorm in prijs zijn gedaald. Dus zou men hier moeten spreken van een zorgelijke ontwikkeling als men de Keynesiaanse lijn zou volgen. In werkelijkheid in een normale vrijemarkteconomie zijn prijsdalingen aan de orde van de dag, omdat fabrieken en andere producenten efficiënter werken en vanwege de technologische vooruitgang worden producten kwalitatief beter en goedkoper. Dit is een logisch vervolg op de industriële ontwikkeling van de afgelopen 200 jaar. In de laatste 20 jaar van de 19e namen de prijzen van allerlei goederen spectaculair af, zodat minder vermogenden ook konden meeprofiteren van de toegenomen welvaart. Dit terwijl hun vermogen en lonen gelijk bleven, maar vanwege de afgenomen prijzen stegen deze vermogens en lonen behoorlijk in waarden. De Australische econoom Frank Shostak behandelt in het artikel Monetarisme en de definitie van inflatie de fouten van de ‘inflationisten’ door erop te hameren dat de prijsafname bitter weinig met deflatie van doen heeft.

Monetaire geldexpansie

Met monetaire geldexpansie bedoelen we in feite de contante geldexpansie en de bancaire deposito, M1 dus. De geldexpansie wordt gedaan via het uitlenen van banken en financiële instellingen aan bedrijven en particulieren. Normaliter houdt dit een korte termijnkrediet in, wat binnen afzienbare tijd kan worden ingelost. Na terugbetaling blijft het in circulatie, omdat het contante geld eenmaal gedrukt is en de banken dit kunnen gebruiken om bijvoorbeeld de rente te betalen aan de depositohouders. Dit wordt dan ook wel monetaire inflatie genoemd, omdat het geld daadwerkelijk fysiek in roulatie is en blijft. Deflatie in de monetaire geldexpansie (M1) is, zolang de valuta bestaat en dus zolang men er vertrouwen in blijft houden, onmogelijk, want centrale banken zullen hun monetaire expansie altijd voortzetten, het enige wat hen weerhoudt om veel te drukken is het risico van grote prijsstijgingen als gevolg van deze hyperinflatie en anderzijds het risico van het verlies van vertrouwen in de munt.

Kredietexpansie

Anders is het met krediet. Het krediet dat zich voornamelijk in de M3 bevindt is wel degelijk onderhevig aan zowel inflatie als deflatie. Het is niet liquide en niet fysiek. Ook ligt het opgesloten in langetermijncontracten. Met andere woorden, het krediet kan worden uitgeleend en lange tijd in termijnen worden terugbetaald. Daar ligt tevens de grote zwakte van krediet, omdat het lang duurt voordat krediet is terugbetaald dat de expansie jarenlang kan doorgaan, zonder dat het krediet wordt afgelost en daardoor in roulatie blijft. Ergo, de M3-inflatie veroorzaakt bijvoorbeeld een hausse in de onroerendgoedmarkt die decennia in beslag kan nemen. Echter, zoals Von Mises al aangeeft eindigt elke hausse in een baisse, zo ook met de kredietexpansie. Wanneer de expansie ophoudt dan stagneert de markt, waarna er een inzakking volgt. Dit kan op allerlei manieren gebeuren en de meest voorkomende manier is dat de gemiddelde lonen de gestegen waarde niet meer kunnen bijhouden.

Onroerendgoedzeepbel

Dit is vooral treffend binnen de onroerendgoedsector in het westen die de afgelopen 20 jaar enorm is gestegen, terwijl de salarissen veel minder omhoog zijn gegaan, wat tot gevolg heeft dat laagbetaalden de hypotheek en renteaflossing niet meer kunnen betalen. Hierdoor stagneert de huizenmarkt, omdat de huizenketen in feite stopt. Met huizenketen wordt de keten bedoeld dat elk nieuw duurder huis pas gekocht kan worden als een voorgaand goedkoper huis wordt verkocht door de aspirant-koper. Bijna de gehele onroerendgoedmarkt functioneert op dit niveau. Elke breuk in de keten leidt tot stopzetting van de huizenmarkt. Dankzij de enorme kredietexpansie die heeft plaatsgevonden over de afgelopen twee decennia konden veel mensen zich een koophuis veroorloven en vanwege de gemanipuleerde lage rente en de verlaagde kredieteisen van de bancaire sector was het animo om te kopen enorm. Met dien verstande dat gemiddeld meer dan de helft van de westerse bevolking in koophuizen woont. Dit is natuurlijk grotendeels afgedekt met hypotheken, oftewel langetermijnkrediet. Wanneer de huizenmarkt stagneert dan zitten deze huizenkopers in de val. Want verdere verhuizing of ‘doorsluizing’ naar een duurder segment is dan onmogelijk geworden, terwijl de prijzen zich naar beneden zullen bijstellen naar aanleiding van de afgenomen interesse.

De Oostenrijkse econoom Kurt Richebächer beschreef dit fenomeen aldus: ,,onroerend goed zal teruggaan naar het gemiddelde net als al het andere, op de een of andere manier zal de huizenprijs teruggaan waar het altijd geweest is”. Ook schrijf hij het volgende over de huidige huizenzeepbel: ,,alle economieën met huizenzeepbellen hebben de zelfde overeenkomsten die in het verleden werden geassocieerd met kwakkelende economieën. Deze zijn ingezakte spaarsaldi, gigantische schuldquota, chronische handelstekorten en een hausse in residentiële investeringen, maar zwakke bedrijfsinvesteringen.”

Hierbij doelt hij met name op de inherente economische zwakte van de Verenigde Staten, want wanneer deze zeepbel uiteenspat dit alle andere economieën zal treffen.

Het is als het ware een domino-effect dat zich zal kenmerken als eerst een stagnatie in de huizensector, dan een geleidelijke prijsafname, waarna de laatste kopers, die op het hoogste
niveau hebben gekocht allereerst de dupe worden. Vaak hebben zij de prijs met 100% schuld afgedekt, waardoor er geen buffer is ontstaan om deze prijsafname op te vangen. In dat geval zijn zij als eerste gedwongen om te verkopen, omdat de financiële instelling het risico wil afdekken met een tweede lening of een bijstorting van kapitaal. Wanneer de prijsafname zich verder ontwikkelt zullen ook andere huizenbezitters worden getroffen, want ook zij moeten hun schuld afdekken met een tweede lening of extra bijstorting en naarmate de prijs steeds verder zakt dit steeds meer koophuisbezitters zal treffen. Veel van hen hebben in het recente verleden steeds meer van hun ‘overwaarde’ liquide gemaakt en hebben dit geld besteed aan luxe zoals grote auto’s, dure vakantiereizen, vakantiehuizen of verbouwing van hun huizen. Dit herbergt volgens Richebächer een groot gevaar in zich en dat is dat de liquidering van deze ‘bezittingen’ enorm zal zijn en een potentiële grote depressie met zich mee zou kunnen brengen. Dit laatste komt doordat huizen doorgaans een dure aanschaf zijn en zoals eerder opgemerkt, meer dan 50% van de bevolking is hierbij betrokken.

Een aandelenkrach kan men nog gemakkelijk te boven komen, omdat de meeste mensen hier niet in belegd hebben en er zelfs na zo’n krach behoorlijke liquiditeit in het aan- en verkoopsysteem zitten, in casu de beurzen, zodat zelfs tijdens en na een krach de aandelen verhandelbaar zijn. Dit is echter niet het geval met de onroerendgoedsector is en wel om drie redenen:

1. Een huis is een grote aankoop, bij velen de grootste van hun leven, die niet zo gemakkelijk te verkopen valt. Er is geen huizenbeurs, dus alle verkopen vinden plaats via een lang onderhandelingsproces, dat soms vele maanden in beslag kan nemen.
2. In een dalende huizenmarkt zijn er veel verkopers en weinig kopers, omdat deze laatsten worden afgeschrikt door de dalende tendens van wat wordt gezien als een zeer kostbare aankoop. Deze aspirant kopers zullen tevens niet langer bereid zijn om langetermijnverplichtingen aan te gaan, in casu hypotheken af te sluiten voor 20 à 30 jaar.
3. De leeninstellingen zoals banken en andere kredietverschaffers zullen of moeten hun leenbeleid aanpassen, waardoor het moeilijker wordt om aan hypotheken of leningen voor lange termijn te komen, zonder daarvoor de noodzakelijke waarde of onderpand als borgstelling te bezitten.

Door deze problemen en gedwongen faillissementen zal het huizenaanbod de vraag verre overtreffen, wat weer als gevolg heeft dat er een verdere druk op de onroerendgoedprijzen zal ontstaan.

Deze redenen geven aan dat een huizenkrach grote gevolgen kan hebben voor de rest van de economie.

,,Wanneer hij rust in veiligheid vergeet de wijze mens niet dat er gevaar op de loer ligt. Wanneer hij zich in een veilige toestand bevindt vergeet hij niet dat de mogelijkheid tot ruïnering bestaat. Wanneer alles stabiel is vergeet hij niet dat er instabiliteit kan ontstaan. Dus deze persoon is niet in gevaar en zijn land en alle bewoners zijn dan behouden”. Kung Fu-Tse (Confucius) 551-479 v.Chr.

Geldkwantiteitstheorie

De meeste Keynesiaanse economen en daar behoren alle centrale bankiers toe hebben een enorm vertrouwen in de geldkwantiteitstheorie. Dit houdt in dat waneer er geld wordt geschapen, dat wil zeggen liquiditeit de economie in gestuurd, dit dan haar weg zal vinden naar de markten die dit het meest nodig hebben. Dus als de aandelen inzakken dan wordt er met deze extra geldstroom de aandelenmarkt weer opgekrikt. Hetzelfde zou dan moeten gelden voor de andere sectoren die last hebben van een verminderde vraag of investering. Zoals Antal Fekete al vertelde in zijn lezing is zo’n streven bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Dit komt omdat zodra het geld of krediet de economie in is gestroomd dit haar eigen weg vindt, wat niet noodzakelijkerwijze naar de meest behoeftige marktsector zal gaan. Integendeel veel van dit nieuw gecreëerde krediet vindt frequent haar weg naar andere sectoren. Ten eerste, omdat de ingezakte sectoren niet meer aantrekkelijk zijn en doorgaans verder worden gemeden, vanwege de volatiliteit en ten tweede omdat inmiddels andere sectoren zijn opgesprongen en derhalve een veelbelovender toekomst hebben. Een goed huidig voorbeeld is de huizenmarktsituatie in vergelijking met de aandelenmarkt. De aandelenmarkt heeft nog lang niet het niveau bereikt van zeven jaar geleden, terwijl de huizenmarkt op haar hoogtepunt staat.

Moreel gevaar

Moreel gevaar is een begrip dat duidt op het nemen van beslissingen, waarvan men niet de gevolgen hoeft te vrezen en daardoor roekeloos gaat handelen. Met name in de bancaire sector leeft dit begrip heel sterk. Vanwege de centrale bank hoeft de bancaire sector zich weinig zorgen te maken dat haar leningen niet kunnen worden gedekt. Tijdens de goudstandaard bestond dit moreel gevaar nauwelijks, omdat de banken verantwoordelijk waren voor hun eigen solvabiliteit en behoorden te allen tijde liquide te zijn. Sinds de teloorgang van de goudstandaard begin vorige eeuw heeft de centrale bank via een kartel deze verantwoordelijkheid op zich genomen. Dit betekent dat de centrale bank de banken beschermt voor eventuele bankpaniektoestanden. Wanneer de particuliere spaarder zou beseffen dat zijn bank niet meer solvabel was, hij in paniek naar de bank zou toestappen om zijn geld op te eisen, alvorens anderen hem voor zouden zijn. Om dit te voorkomen hebben de centrale banken een depositoverzekering in het leven geroepen, zodat de centrale bank, wanneer noodzakelijk, extra geld kon bijdrukken om de bank in nood te helpen met het uitbetalen van haar klanten. Dit heeft weer tot gevolg dat banken roekelozer worden met hun leengedrag, waardoor er weinig controle meer op de solvabiliteit van de leners wordt uitgeoefend en gemakkelijker uitgeleend aan dubieuze personen of bedrijven. Een bank is namelijk een geldinstelling die bestaat bij de gratie van geldleningen, dus wanneer een bank kan blijven uitlenen is het bestaan van deze bank gegarandeerd. De inkomsten worden gegenereerd aan de hand van het verschil in rente tussen wat de bank leent van de spaarder of de interbancaire lening van de centrale bank. Derhalve hoe meer inkomsten hoe beter het is voor de bank, ergo hoe meer leners hoe meer winst de bank kan maken. Met andere woorden de grenzen zijn enorm verlegd en de liquiditeit heeft gigantische vormen aangenomen.

Waninvesteringen

Oostenrijkse economen als Ludwig von Mises en Murray Rothbard hebben in hun geschriften veelvuldig gewezen op de situatie van de geldhoeveelheidexpansie ten aanzien van de waninvesteringen die daar het gevolg van zijn. Frank Shostak wees onlangs nog op de problemen die dit met zich meebrengen, want het gecreëerde geld heeft de neiging niet naar die sectoren te gaan die wellicht het meest hulpbehoevend zijn, maar vaak gaat naar de opbouw van een sectorzeepbel. De internetrage is een goed voorbeeld van hoe dat is gebeurd. Omdat er zoveel liquiditeit aanwezig was in de laat jaren 90 werd het kapitaal niet meer zorgvuldig aangewend voor productieve sectoren, maar verdween het in een sector die weinig of geen geld opleverde. De massapsyche deed haar werk dankzij de enorme euforie van het pas opgestarte internet. Firma’s die hieraan meededen werden in een korte tijd zo gevraagd dat de aandelenprijzen daarvan de lucht in schoten. Dit had weer tot gevolg dat er meer mensen en instituten in investeerden, waardoor de prijzen verder bleven stijgen. Deze euforie heeft enkele jaren geduurd alvorens de markt instortte en het krediet verdween. Het nieuwe krediet heeft zich sinds begin van dit decennium in de wereldwijde onroerendgoedmarkt begeven. Hierdoor zijn de huizenprijzen zover gestegen dat deze voor startende woningzoekers onmogelijk zijn om te financieren met normale hypotheken of leningen. Uiteraard is de consequentie eenzelfde soort
inzinking als we hebben gezien met de aandelenmarkten voordien.

Nieuwe economie

Eind jaren 90 van de vorige eeuw hoorden we veel over een ‘nieuwe economie’. Dit werd voorgesteld dat we toen in andere tijden leefden en de oude klassieke economische wetten niet meer golden. Dividenden waren niet meer belangrijk, want de bedrijven zouden zoveel in waarde stijgen met hun toekomstige inkomsten dat het niet van belang was om te letten op zaken als boekwaarden, koerswinstverhoudingen of activa. Nu horen we weinig tot niets meer over de ‘nieuwe economie’. In plaats daarvan horen we nu het mantra dat niets zo veilig is als in steen te beleggen, met andere woorden de huizenmarkt is een fundamenteel sterke investering, want huizen gaan niet omlaag, ten hoogste stabiliseert zich die markt. We hebben dit natuurlijk al eerder gezien en wel in de jaren 20 van de vorige eeuw toen de euforie in volle gang was en er een ‘nieuwe era’ zich had aangediend. Men sprak zelfs van een ‘permanent plateau van welvaart’ en dat inzinkingen tot het verleden zouden behoren. Men had alle vertrouwen in de auto-industrie, radio’s, elektriciteitsbedrijven en de nieuwe vliegtuigmaatschappijen. Alles zou nu anders worden werd er gesteld, helaas is de afloop van deze geschiedenis natuurlijk ons allen bekend.

Recessies

Recessies zijn een soort schoonmaak van het fiatgeldsysteem. Tijdens de goudstandaard kwamen er ook recessies voor en deze dienden om de individuele banken die fractioneel geld hadden uitgeleend te saneren. De recessies waren derhalve kort en zeer lokaal van aard. Tegenwoordig met ons fiatgeldsysteem zijn recessies landelijk of zelfs mondiaal van aard. Er is namelijk geen goudstandaard om individuele banken tot de orde te roepen, zodat banken en andere financiële instellingen wereldwijd ad infinitum blijven uitlenen. De recessies die ongeveer twee maal per decennium hebben tot gevolg dat veel marginale bedrijven tijdens deze perioden failliet gaan of moeten herstructureren. Banken schrijven dan hun verliezen af en het spel begint weer van voren af aan. Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben recessies voor een redelijke schoonmaak gezorgd, echter is de schuldberg gigantisch toegenomen. Volgens cijfers van het CBS is de hypotheekschuld van Nederlanders in de afgelopen 10 jaar van 46% naar meer dan 100% van het Bruto Binnenlandsproduct gegroeid (€ 537 miljard), als we daar de overheidschuld bij zetten dan komen we op een schuldquotum van meer dan anderhalf maal ons Bruto Binnenlands Product (€ 810 miljard). In de Verenigde Staten groeit de schuldberg ook gestaag en is de federale, bedrijfs- en privé-schulden opgelopen tot $44.000 miljard Dit is meer dan vier keer het BBP van de VS. Uit deze cijfers blijken dat recessies niet het gewenste resultaat hebben gehad om de schulden te saneren. Telkens na elke recessie lopen de schulden verder op. Nederland en de Verenigde Staten zijn slechts twee van alle westerse landen waar dit gebeurt en het moreel gevaar heeft zich verankerd in het economisch denken en de besluitvorming. Om deze vorm van denken om te kunnen buigen is er helaas een zwaardere economische sanering dan een recessie noodzakelijk, welke niet te vermijden zal zijn.

Ik geloof dat bancaire instituten gevaarlijker zijn voor onze vrijheid dan een bezettingsleger. De macht tot geldcreatie moet van de banken worden afgenomen en worden teruggegeven aan de mensen aan wie het toebehoort.
Thomas Jefferson, 1743-1826 President en medeauteur van de Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten

Schuldeconomie

Wat velen niet beseffen is dat ons fiatgeld uit schuld bestaat. Zonder schulden zou er nu derhalve ook geen geld bestaan. Telkens als er een lening wordt afgesloten door de overheid, bedrijfsleven of burgers dan wordt er extra krediet gecreëerd. Dit krediet vindt haar weg van uitlener naar schuldenaar. Hiermee worden begrotingstekorten gefinancierd, waardoor er staatschulden ontstaan. Deze staatsschulden nemen alleen maar toe in de wereld. De rente op deze staatsschulden wordt betaald via belastingheffing en het aangaan van meer schulden. Deze overheidsfinanciering van schulden vindt plaats via de uitgifte van staatsobligaties, welke worden afgegeven aan banken, fondsen en particuliere beleggers. In het geval van de banken wordt het geld voor deze schulden geleend van de centrale bank, die doorgaans onder de overheid valt. Dit geld rouleert via een vorm van rondpompcircuit. Ergo, de centrale bank leent aan de banken voor een bepaald percentage, waardoor banken in staat zijn de obligaties aan te schaffen. Het geld gaat weer naar de overheid, maar nu niet meer in de vorm van krediet, maar contant geld. Dus het krediet (M3) is dus contant geld (M1) geworden, want de overheid besteedt het bijvoorbeeld aan grootschalige projecten die dan betaald kunnen worden. Hiervoor hoeft dus geen extra belasting voor worden geheven. Hier ziet men het perverse effect van overheidsschuld, obligaties, centrale bank en bancaire sector.

Wanneer er geld wordt uitgeleend aan bedrijven, vanwege extra financiering, overnames, uitbreiding of extra productie dan creëert de centrale bank het krediet en wordt via de banken aan de bedrijven geleverd, waardoor deze laatsten het geld contant kunnen maken en zodoende de economie inloodsen. Bij consumentenkrediet gebeurt precies hetzelfde. De huiseigenaren geven een hypotheek af voor hun woning en krijgen daar dan de financiering voor van de banken of financiële instellingen, die het op hun beurt weer van de centrale bank lenen. Het krediet wordt gebruikt om de bouwondernemingen, makelaars en vorige huiseigenaren te kunnen betalen. Alle nieuwe schulden, dus obligaties, hypotheken en leningen worden op zo’n manier geschapen. Daardoor is de schuldenlast in de wereld nooit zo hoog geweest als nu.

Valse concurrentie

Om te kunnen concurreren met het bancaire kartel moet men toegang hebben tot het creëren van fiatgeld. Voor iemand of een bedrijf, die te maken heeft met een normale inkomsten- en vermogensbron is dit schier onmogelijk. De reden is eenvoudig, want het vermogen en de inkomsten worden uitgehold door de inflatie en de daaraan vloeiende prijsstijgingen. Als een bank bijvoorbeeld € 1 miljoen zou uitlenen bij een rentepercentage van 5% dan betaalt de bank daarvan 1,5% aan de centrale bank en houdt zelf 3,5% daaraan over. Wanneer de ontwaarding 10% is geweest dan hoeft de bank alleen maar een verhoging van het leenbedrag uit te geven om deze inflatie bij te benen. Let wel de bank heeft geen eigen vermogen, want al het geld is gecreëerd uit het niets. De 3,5% die de bank overhoudt na aftrek van de interbancaire rente is gegenereerd vanuit de productie die de lener heeft verricht. Deze persoon moet 5% van de waarde van de lening afstaan aan de bank en dient daar werkelijke productie voor te hebben geleverd. Degene die wil concurreren zal snel tot inzich komen dat zijn of haar vermogen in rap tempo verdampt, vanwege de inflatie, die hij of zij niet kan genereren, want dit geld wordt niet uitgeleend vanuit het niets, maar vanuit zijn of haar eigen vermogen. Daardoor is niemand in staat om het bancaire kartel te verslaan. Hierop zijn door diverse bedrijven oplossingen voor gevonden en dat betekent dat deze de banken, tezamen met de centrale bank met hun eigen middelen verslaan. Hieronder volgen deze bedachte oplossingen en de daaraan klevende nadelen.

Derivaten

Dat dit systeem ooit spaak zal lopen is voor een aantal economen, vooral van de Oostenrijkse School wel duidelijk. Krediet en schuld vormen namelijk het drijfzand van een economie. Uiteindelijk komen we in een situatie waar er een vorm van schuldslavernij ontstaat. Iedereen heeft een schuld aan een bank of financiële instelling, waardoor zij zeer kwetsbaar zijn voor een teruggang van de economie. Om dit te voorkomen blijft de centrale
bank geld en krediet bijdrukken. Want mocht de kredietcreatie tot stilstand komen dan stoppen ook de financiële activiteiten welke op deze schuld zijn gebouwd. Veel waninvesteringen die zijn gemaakt vanwege deze enorme fiatgeldinjecties moeten dan worden geliquideerd. Om dit te voorkomen moet de schuldberg groter worden. Iedereen begrijpt natuurlijk dat dit een onhoudbare zaak wordt.

Hiernaast ziet men de kredietberg (M3) van de Verenigde Staten die een bijna verticale tendens laat zien. Dr. Chris Martenson beschreef de enorme creatie hiervan met $1000 miljard alleen al over de laatste 10 maanden. Dan hebben we het niet over de gigantische kredietcreatie met betrekking tot de derivaten in de wereld. Mondiale derivaten, welke bestaan uit futures, opties, warrants, swaps, swaptions en turbo’s zijn nu berekend op zo’n $300 biljoen. In feite groeit de kredietberg exponentieel, omdat zelfs de centrale banken de macht hebben verloren over de uitgifte daarvan. Zowel Ben Bernanke van de Federal Reserve als Jean-Claude Trichet van de ECB hebben hier al voor gewaarschuwd. We zijn nu in een situatie beland dat niemand meer weet hoeveel exact het krediet is in de wereld. Dit komt omdat sinds de loslating van Bretton Woods het een eigen leven is gaan leiden. Iedereen geeft nu krediet aan iedereen, banken, creditcardbedrijven, financiële instituten, winkeliers en warenhuizen. Allemaal creëren ze krediet, zonder dat er een dekking voor aanwezig is, alleen maar om de economie voort te laten rollen. Aan het LTCM-debacle in 1998 hebben we een voorproefje gehad hoe zo’n derivatenindustrie de algehele economie kan bedreigen.

Geldstroom

Zoals reeds eerder aangegeven moet het krediet kunnen doorstromen om de economie op peil te houden. Mocht deze doorstroming, ook wel velocity genaamd, ophouden dan stagneert niet alleen de economie, maar zijn de gevolgen niet te overzien. Waninvesteringen worden meteen geliquideerd, waardoor leveranciers en klanten van deze projecten of bedrijven schade zullen ondervinden. Dit leidt tot een achteruitgang in bedrijvigheid, welke weer zal leiden tot een scherp toenemende werkloosheid. Dit heeft weer tot gevolg dat banken, bedrijven en burgers niet verder willen lenen of uitlenen, die daardoor verdere hinder en schade van zal ondervinden. Om het tekort aan leningen te overbruggen zal men geneigd zijn om de spaargelden aan te spreken, waardoor er een run op de banken ontstaat. Iedereen wil namelijk zijn contante geld van de bank afhalen om aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen.

Waardoor zou zo’n mogelijkheid kunnen ontstaan? Ik heb al eerder gewezen op de kwetsbaarheid van de onroerendgoedmarkt en we zien nu de situatie dat in de Verenigde Staten en in andere landen de huizenmarkt stokt en zelfs terugloopt. Dit betekent dat de consumenten niet meer zeker zijn dat de waarde van hun huis vermeerdert, waardoor er minder ‘overwaarde’ lees: meer schuld wordt aangegaan. Omdat de waarde daalt zullen de banken niet meer bereid zijn om zoveel uit te lenen als in het verleden en ook huizenkopers en consumenten voorzichtiger zijn om langetermijnverplichtingen aan te gaan in zo’n onzekere markt. De banken en financiële instellingen zullen hun rentes moeten verhogen om de onzekerheidsmarges in te dekken. Zoals bekend worden er hogere rentes berekend in onzekere omstandigheden, dat wil zeggen, als de klant niet geheel kredietwaardig is of te weinig onderpand heeft. Nu dat de waardestijging is afgenomen of gestokt zullen deze banken hun rentes moeten aanpassen. Omdat het fiatgeldsysteem alleen berekend is op een verdere schuldcreatie zullen vele schuldenaren in de problemen komen. De rente-uitgaven zijn dan zover verhoogd dat diegenen die in de marge zitten als eerste moeten liquideren. Dit verhoogt de verdere druk op de markt, waardoor prijzen verder naar beneden zullen worden bijgesteld. Zodoende ontstaan er verdere problemen met de andere huizenbezitters, die hun onroerend goed moeilijk of onmogelijk kunnen verkopen. Er zijn eenvoudigweg te weinig kopers voor deze huizen.

Conclusie

We zijn nu op een cruciaal moment aangekomen en dat is dat de huizenmarkt in alle westerse landen bijna of geheel tot stilstand is gekomen. Ik verwacht derhalve weinig goeds van de uitkomst en zie dit dan ook als het einde van een tijdperk en het begin van een nieuwe. De enorme kapitaalsoverdracht die in het volgende decennium zal gaan plaatsvinden zal voor velen een schok zijn. Het tijdperk van fiatgeld en schuldopbouw zal ten einde komen en een periode van enorme saneringen dan gaan plaatsvinden. Dit gaat gepaard met een zeer pijnlijke omschakeling voor de meeste mensen, omdat er voor het eerst in decennia de kosten weer in overeenstemming moeten zijn met de opbrengsten.

Zoals Dr. Albert Bartlett vertelde in zijn toespraak Arithmetic, Population and Energy: ,,de grootste tekortkoming van het menselijk ras is haar onvermogen om de exponentiële functie te begrijpen.” De internationale financiële expert Steven Lachance heeft hierover geschreven dat uiteindelijk elk schuldgeldsysteem failliet gaat en zal instorten, dus ook met ons systeem. Er resteert voor de centrale banken maar twee mogelijkheden:

1. Het installeren van een nieuw monetair systeem, dus de toevlucht naar een andere munt, waardoor de oude munt haar waarde verliest. Helaas is dit maar een tijdelijke oplossing, of;

2. De terugkeer naar een geldwaardesysteem en de centrale bank zichzelf moet opdoeken en het geld geheel aan de markt moet gaan overlaten. Dit is een permanente oplossing.

John Exter heeft reeds in 1974 een omgekeerde piramide samengesteld, waarin hij laat zien hoe de financiële waarde is opgebouwd. De basis van dit systeem vormt goud, zodat elke financieel middel haar grondslag vindt in het gele metaal. Derhalve is het onontkoombaar dat dit systeem in alle hevigheid zal terugkeren in de nabije toekomst.

Share Button

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

*

Comments to this post